maandag 8 oktober 2012

HCSS-rapport: zwartrijders en profiteurs

(Hoofdstuk uit het HCSS-rapport 'De Waarde van Defensie')

4.1 Met de krijgsmacht leggen we gewicht in de schaal

Aan het free rider-schap zijn vooral kosten verbonden

In het Nederlandse publieke debat wordt met regelmaat het belang van een actief buitenlands beleid gebagatelliseerd. Nederland wordt afgedaan als een klein land dat zich op het internationale vlak niet groter moet voordoen dan het is. In dit beeld is de Nederlandse militaire bijdrage op het internationale toneel van beperkt belang en kan nog verder teruggeschroefd worden zonder gevolgen voor de Nederlandse veiligheid of de positie van het Koninkrijk. Klopt dat beeld?

De meeste deskundigen en literatuur over de internationale betrekkingen stellen van niet. Manieren om op internationaal vlak invloed uit te oefenen zijn ontwikkelingsgelden en militaire middelen. De kracht van de Nederlandse diplomatie wordt bepaald door enerzijds de deskundigheid van onze diplomaten, en anderzijds door de economische en militaire middelen die tot de beschikking staan van het Nederlands buitenlands beleid. Nu Nederland bezuinigt op de krijgsmacht wordt daarmee ook een van de (weinige) instrumenten voor internationale invloed teruggebracht. Veel deskundigen wijzen op de risico’s van een dergelijk beleid. Er zijn zeker vier belangrijke redenen waarom het wenselijk is dat Nederland een zichtbaar internationaal militair profiel nastreeft en dus niet als free rider, als profiteur acteert. Het gaat dan om de internationale invloed die Nederland gegund wordt op het wereldtoneel, directe veiligheidsbelangen, Nederland als gidsland en de gunningsfactor.


Invloed van Nederland internationaal

Van een internationaal georiënteerd land als Nederland wordt verwacht dat het zijn verantwoordelijkheid neemt en bereid is risico’s te dragen

Als Nederland geen relevante internationale bijdrage levert aan operaties gaat dat ten koste van de Nederlandse internationale positie, waaronder onze handelsbelangen. Met de inzet van de krijgsmacht in coalitieverband, of dat nu de NAVO, EU of VN is, wordt politiek krediet opgebouwd. Dit krediet vertaalt zich in de gelegenheid van de Nederlandse diplomatie om mee te praten op het internationale toneel, het vergroot de kans op het verkrijgen van hoge posities bij internationale organisaties en plaatst Nederland op de genodigdenlijst bij internationale diplomatieke besprekingen. Het doel daarvan is de Nederlandse belangen te kunnen behartigen op het internationale toneel. Dit heeft ook zijn uitwerking op de internationale economische positie van Nederland, die mede wordt bepaald door ons buitenlandse profiel. De link is misschien niet direct zichtbaar, maar er staat veel op het spel.

Zo lijkt er een duidelijk verband te bestaan tussen de terugtrekking uit Afghanistan en het, na de Toronto-top in juni 2010, niet meer uitnodigen van Nederland voor de G20, het belangrijkste mondiale economische overlegorgaan. Dit impliceerde de vorige Minister van Defensie al in oktober 2009: ‘Ik weet dat Nederland door de inzet [in Uruzgan], in aantallen en kwaliteit, een forse reputatiewinst heeft geboekt. Daarom konden wij de Afghanistan-conferentie in Den Haag organiseren, ook onze participatie in de G20 heeft ermee te maken. Dat is iets waar we ons met zijn allen bewust van moeten zijn.’ Dit blijkt ook uit de berichten van de Amerikaanse ambassade in Den Haag die door de Wikileaks-affaire in de openbaarheid gekomen zijn.

Dergelijke signalen tonen dat Nederland zich niet afzijdig kan houden van het wereldtoneel, terwijl het wel een gewichtige rol claimt in allerlei internationale fora. Free rider-schap in de internationale politiek staat haaks op ‘meedoen’. Daar komt bij dat Nederland een visie heeft op het gebied van mensenrechten in andere landen, de verdeling van rijkdom en de ontwikkeling van arme landen. Die ideeën bevorderen we graag internationaal, maar daar is een platform voor nodig. Tot een dergelijk platform wordt je echter alleen toegelaten als je een medespeler bent. Als profiteur ben je echter vooral ballast. Dan word je niet uitgenodigd, dus niet gehoord en beperk je het eigen handelingsvermogen. In een gemondialiseerde, multipolaire wereld is handelingsvermogen niet te koop. Men moet het zelf creëren door constructief mee te doen aan internationale activiteiten. Voor kleinere landen als Nederland gaat het er niet primair om hoe je meedoet, als je maar bereid bent om bij te dragen en te delen in de risico’s. Alleen op die manier blijft Nederland meester van zijn eigen lot.

Het scheppen en in stand houden van handelingsvermogen is dus van groot belang voor Nederland, niet alleen omdat we dat een principezaak vinden, maar vooral ook omdat het concrete gevolgen kan hebben voor de Nederlandse welvaart. Als profiteur te boek staan verkleint het begrip en sympathie voor Nederlandse belangen bij de internationale gemeenschap. Handelscontracten komen minder makkelijk tot stand en, aangezien ons salaris voor 29% daarvan afhankelijk is, zullen we dat op den duur zeker merken aan het welvaartsniveau in Nederland.

Directe veiligheidsbelangen

Het NAVO-bondgenootschap steunt op gezamenlijke belangen, gezamenlijke verantwoordelijkheid, solidariteit en wederkerigheid. Er is geen plaats voor profiteurs

Nederland is voor haar fundamentele veiligheid afhankelijk van het NAVO-bondgenootschap. Het heeft op grond daarvan ook de verplichting om op basis van Artikel 5 van het NAVO-verdrag bij te dragen aan de gemeenschappelijk veiligheid van alle lidstaten. Wanneer Nederland het niet zo nauw meer neemt met haar eigen bijdrage aan de veiligheid van allen, maar slechts profiteert van de door de andere lidstaten geleverde bijdragen, is het zeer de vraag of Nederland nog wel als een trouwe bondgenoot wordt gezien. Daarmee loopt ons land een risico dat het in tijd van nood wellicht zelf niet geholpen zal worden. De veiligheidsgarantie voor Nederland staat dan op losse schroeven. En dat geldt evenzeer voor andere NAVO-landen. De zojuist aangehaalde voormalige Amerikaanse minister van Defensie Robert Gates liet daarover tijdens zijn afscheidsspeech in Brussel in juni 2011 geen twijfel bestaan toen hij wees op de trend dat de VS zijn belangstelling voor het bondgenootschap aan het verliezen was.

Een bondgenootschap dat uit profiteurs bestaat is geen bondgenootschap, maar een los samenraapsel van landen die slechts hun eigen belang najagen. Het is als zwartrijden in de trein. Zolang er genoeg anderen zijn die wel een kaartje kopen, komt er geld binnen en blijven de treinen rijden. Dit komt echter in het geding als de defensiebezuinigingen in vele Europese landen doorgaan, waardoor meer landen gaan zwartrijden op de ‘bondgenootschappelijke trein’. Daarmee wordt het bondgenootschap uitgehold en komt de ‘trein’ stil te staan. De ‘boete’ op free riding lijkt niet af te schrikken. Veel van de negatieve effecten (verlies van politieke/diplomatieke of economische invloed) zijn niet direct aantoonbaar of doen zich niet voor op korte termijn. Maar wanneer het bondgenootschap door veelvuldig free riding van de aangesloten landen niet meer effectief blijkt te zijn in het leveren van collectieve veiligheid staat er nog veel meer op het spel. De Noorse minister van Defensie heeft al aangegeven dat de capaciteit van de NAVO om zijn lidstaten te beschermen discutabel is en deze verder zal afnemen

De argumentatie dat in een bondgenootschap dat steunt op gezamenlijke belangen, gezamenlijke verantwoordelijkheid, solidariteit en wederkerigheid geen plaats is voor profiteurs, is in essentie door te trekken op wereldschaal. Elk land heeft voordeel bij een stabiel internationaal systeem, zeker een land met een open, internationaal georiënteerde economie als Nederland. Om dit systeem in stand te houden moeten landen bereid zijn verantwoordelijkheid daarvoor te dragen. Als ieder land een free rider zou zijn, wordt de wereld onbestuurbaar. Hoe meer profiteurs, hoe meer het doemscenario van een gefragmenteerde wereld, waarin niemand de verantwoordelijkheid neemt voor de gemeenschappelijke belangen, naderbij komt. Het leveren van een bijdrage is daarmee in het Nederlandse belang. Dit heeft ook te maken met de wens van publiek en politiek om ‘iets te doen’ aan mensenrechtenschendingen, etnische conflicten of bij te dragen aan de verspreiding van democratische waarden en vrijheden. Deze morele dimensie van de internationale politiek, die onderdeel is van de historische rol van Nederland, kan alleen in stand gehouden worden met een actief internationaal, en ook militair, beleid.

Nederland als voortrekker van de kleinere landen

Het effect van de koers van Nederland reikt tot ver over de landsgrenzen

Binnen Europa is Nederland een middelgroot land, vaak omschreven als de ‘grootste van de kleineren’. In die positie heeft Nederland vaak een voortrekkersrol gehad. Nederland was ook een van de eerste landen die overging tot het vormen van een expeditionaire krijgsmacht om internationaal aan crisisbeheersings- en vredesoperaties bij te dragen. Diverse malen hebben andere landen het Nederlandse initiatief om aan operaties deel te nemen gevolgd. Daarbij zijn regelmatig gezamenlijke verbanden opgezet met gelijkgezinde naties. Te denken valt aan de Deployable Air Task Force waarmee Nederland, Noorwegen en Denemarken in 2002-2003 vanuit Kirgizië gezamenlijk met F-16’s hebben geopereerd in het kader van Operation Enduring Freedom in Afghanistan. Ook de Canadees-Nederlandse samenwerking voor UNMEE in Eritrea in 2001 en de samenwerking in Uruzgan van 2006 tot 2010 met de Australiërs, Britten en Canadezen zijn voorbeelden van de voortrekkersrol van Nederland. Wanneer Nederland structureel een profiteursrol zou aannemen, zou ook dat tot kopieergedrag kunnen leiden. Het effect van de koers die Nederland kiest reikt zo tot ver over de landsgrenzen. Dat brengt verantwoordelijkheid met zich mee.

De gunningsfactor

Een hoge gunningsfactor biedt economische voordelen 

Belangrijk aspect dat bepalend is voor het Nederlandse vermogen internationaal invloed uit te oefenen of handelscontracten te bedingen is de zogenaamde ‘gunningsfactor’, een term die afkomstig is uit de wereld van de handel en verkooptechniek. De gunningsfactor staat voor de mate waarin potentiële klanten of samenwerkingspartners de ‘biedende partij’ gunnen dat men tot zaken doen komt. In de wereld van de handel geldt dat een hoge gunningsfactor belangrijk is om producten te kunnen afzetten en contracten te sluiten. Bedrijven en verkopers worden dan ook gestimuleerd te werken aan het verhogen van hun gunningsfactor door het scheppen van raakvlakken met een potentiële klant en het zoeken naar gezamenlijke belangen. De lijn met het Nederlandse buitenlandse profiel is bijna één op één door te trekken.

Door het aangaan van bondgenootschappen als de NAVO en de EU heeft Nederland aangegeven dat het raakvlakken heeft met een groot aantal gelijkgezinde landen die zich willen inzetten ter bescherming en verdediging van elkaars belangen en handhaving van de internationale rechtsorde. Daarnaast gaat Nederland soms gelegenheidscoalities aan met als doel de internationale rechtsorde te beschermen of te herstellen. Kortom, Nederland laat zien dat het bereid is zich in te spannen voor het versterken van de raakvlakken met andere landen en voor de bescherming van gezamenlijke belangen.

Het bijdragen aan defensieoperaties in het buitenland is een belangrijke concrete uiting die zorgt voor een hoge gunningsfactor. Onmiskenbaar speelt deze gunningsfactor vervolgens een grote rol bij het tot stand komen van grote internationale contracten voor het bedrijfsleven, zeker in situaties waar overeenkomsten tussen staten nodig zijn als basis voor handel. Een passieve houding van Nederland en een zwak buitenlands profiel, daarentegen, leiden tot een lage gunningsfactor en niet alleen verkleining van politieke invloed, maar ook van de kans op het binnenslepen van de lucratieve handelscontracten waarvan onze welvaart zo afhankelijk is.

(HCSS, De Waarde van Defensie, 8 oktober 2012)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten